
Martelaarsdag is een nationale dag in Libanon en Syrië ter herdenking van de Libanese en Syrische Arabische nationalisten, zowel moslims als christenen, die op 6 mei 1916 in Beiroet en Damascus werden geëxecuteerd door Jamal Pasha, ook bekend als Al Jazzar of De Slager de Ottomaanse wāli (gouverneur) van Groot-Syrië.
Ze werden geëxecuteerd op zowel het Burjplein in Beiroet als op het Marjehplein in Damascus. Beide pleinen heten sindsdien Plein der Martelaren.

Groot-Syrië
Het Ottomaanse Rijk, waarvan eigenlijk alleen het huidige Turkije nog over is (maar dus niet meer onder dezelfde naam), was bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog allang niet meer zo groot als het ooit was.
Op de kaart hieronder zien we het gebied weergegeven.

Het gebied dat als Groot-Syrië bekend stond, omvatte delen van het huidige Syrië, Jordanië, Israël (toen nog Palestina) en heel Libanon.
Deze delen van het rijk stonden al sinds 1516 onder Ottomaanse controle.

Jonge Turken
De opkomst van de politieke hervormingsbeweging van de zogenaamde Jonge Turken in 1908, die zich tegen de absolute monarchie in het sultanaat keerde en een constitutionele regering eiste, luidde het begin in van het einde van het Ottomaanse Rijk.
Door middel van een staatsgreep werd sultan Abdülhamit II van het Ottomaanse Rijk door de Jonge Turken aan de kant geschoven.
Hij werd weliswaar opgevolgd door zijn broer Mehmet V, maar deze was niet meer dan een symbolisch staatshoofd.

Het zorgde er voor dat ook in andere delen van het rijk, zoals in Groot Syrië, de roep voor meer zelfstandigheid sterker werd.
In eerste instantie waren de eisen van de Arabieren van reformistische aard en beperkten zich in het algemeen tot meer autonomie, gebruik van het Arabisch in het onderwijs en wijzigingen in de dienstplicht.
Arabisch nationalisme was echter nog geen massabeweging. Bij veel Arabieren lag hun primaire loyaliteit bij hun religie of sekte, hun stam of hun eigen lokale bestuur.
Naarmate echter het nationalisme in het Turkse deel van het rijk tussen 1908 en 1913 verder toenam, werd de roep voor meer autonomie en zelfs zelfstandigheid van de Arabische delen van het Ottomaanse Rijk ook groter. Er ontstonden diverse groepen die deze doelen nastreefden, zowel christelijke als islamitische.
Libanon werd een semi-autonome status toegestaan.
Eerste Wereldoorlog en Triple Entente
Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 luidde het definitieve einde van het Ottomaanse Rijk in.
Het land sloot zich aan bij het Duitse Rijk en vormde de Ottomaans-Duitse Alliantie.
Dit bindende bondgenootschap leidde er uiteindelijk toe dat het Ottomaanse Rijk in augustus 1914 aan de zijde van de Centrale Mogendheden (Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en Bulgarije) de Eerste Wereldoorlog inging, in een strijd tegen de Triple Entente, de geallieerde strijdkrachten van het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Rusland, waar de Verenigde Staten zich later bij aansloten.

Jamal Pasha
De Ottomaanse regering schafte de semi-autonome status van Libanon weer af en en benoemde Jamal Pasha, destijds minister van Marine, tot opperbevelhebber van de Turkse strijdkrachten in Groot-Syrië, met zoveel bevoegdheden als hij zelf nodig achtte.
Bekend om zijn hardvochtigheid kreeg Jamal Pasha de bijnaam Al Jazzar, oftewel De Slager. Hij bezette Libanon en doodde indirect een kwart van de bevolking door uithongering van 1915 tot 1918.

In februari van dat jaar, gefrustreerd door zijn mislukte aanval op de Britse troepen die het Suezkanaal beschermden, begon Jamal Pasha een blokkade van de gehele oostelijke Middellandse Zeekust om te voorkomen dat voorraden zijn vijanden bereikten.
Libanon leed meer dan welke andere Ottomaanse provincie dan ook. De blokkade leidde tot een ernstig voedseltekort deels het gevolg van sprinkhanenzwermen die Libanon binnenvielen. Het resultaat was hongersnood, gevolgd door de pest, die meer dan een kwart van de bevolking doodde.

Nationalisten in Groot-Syrië zochten uiteindelijk in het geheim hun heil bij Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Met het doel het Ottomaanse Rijk te verzwakken hadden die twee landen daar wel oren naar.
De Franse consul beloofde, in overleg met de Britse autoriteiten, steun, munitie en toekomstige soevereiniteit aan de Arabische nationalisten, mits ze in opstand zouden komen.

Geheime overeenkomst
Intussen correspondeerden de Britse autoriteiten ook in het geheim met de sjarif van Mekka, Hussein bin Ali.
In hun correspondentie moedigden de Britten de Arabieren aan om in opstand te komen in het Ottomaanse Rijk en beloofden in ruil daarvoor de erkenning van de Arabische onafhankelijkheid na de overwinning van de geallieerden. Dat de Britten en de Fransen dat echter in werkelijkheid helemaal niet van plan waren, werd angstvallig geheim gehouden.
Er werd vervolgens een geheime overeenkomst gesloten tussen de regeringen van het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, waarin ze overeenkwamen de Arabische provincies van het Ottomaanse Rijk (met uitzondering van het Arabisch Schiereiland) op te splitsen in gebieden die in de toekomst onder Britse en Franse controle of invloed zouden komen.
De overeenkomst werd bekend als de Sykes-Picot-overeenkomst, die van kracht zou worden als de Triple Entente erin zou slagen het Ottomaanse Rijk tijdens de Eerste Wereldoorlog te verslaan.
De voorwaarden werden onderhandeld door de Franse diplomaat François Georges-Picot en de Brit Sir Mark Sykes.

In een plan waarbij de Franse consul vluchtte uit Beiroet, zouden de Fransen opzettelijk bewijs hebben achtergelaten van de correspondentie van de Arabische nationalisten met het Franse consulaat, zodat de Ottomaanse autoriteiten het konden vinden. Het Franse consulaat zou alle diplomatieke documenten hebben vernietigd, behalve de specifieke brieven van de Arabische nationalisten.
Martelaarsdag
En zo geschiedde: de Ottomaanse autoriteiten vonden bewijs van de Arabisch-Franse correspondentie. De genoemde Arabische nationalisten werden beschuldigd van verraad tegen het Ottomaanse Rijk.

Op 6 mei 1916, vandaag 109 jaar gelden, liet Jamal Pasha in het openbaar veertien Arabieren in Beiroet en zeven Arabieren in Damascus tegelijk doden door ophanging, wegens vermeende pro-Triple Entente-activiteiten. De datum van 6 mei wordt in zowel Libanon als Syrië jaarlijks herdacht als Martelaarsdag, en de plek in Beiroet is bekend geworden als het Plein der Martelaren.

Mandaatgebieden
Het Ottomaanse Rijk hoorde in 1918 bij de de verliezers van de Eerste Wereldoorlog. De geallieerden van de Triple Entente bezetten het rijk, dat in naam nog bestond tot 1922, toen de Republiek Turkije werd uitgeroepen na de succesvolle onafhankelijkheidsoorlog onder Mustafa Kemal Atatürk

Met toestemming van de Volkenbond werd het bestuur over het nu voormalige Groot-Syrië overgedragen aan de twee landen die hier al hun zinnen op hadden gezet: Libanon en Syrië kwamen onder Frans bestuur, terwijl het Verenigd Koninkrijk Mesopotamië (het huidige Irak), Palestina (het huidige Israël) en Transjordanië (het huidige Jordanië) onder zijn beheer kreeg, wat in de loop van de twintigste en eenentwintigste eeuw tot een enorme hoeveelheid aan verwikkelingen zou leiden, die echter buiten de gebeurtenissen vallen die met deze specifieke dag van doen hebben.

De vlag

De vlag van Libanon is een horizontale rood-wit-rode driekleur, waarbij de witte baan dubbel zo breed is als de twee rode, waardoor het een verhouding van 1:2:1 heeft.
Midden op de witte baan staat een afbeelding van een Libanese ceder (Cedrus libani) in groen, waarvan de top en de wortels de rode banen raken. De boom neemt eenderde van de witte baan in.

De vlag werd zestien dagen na de onafhankelijkheid van Libanon op 22 november 1943 ingevoerd: op 7 december 1943.
De rode strepen staan symbool voor het bloed dat is vergoten door degenen die voor Libanon vochten.
De brede witte streep staat voor puurheid, vrede en de met sneeuw bedekte bergen van Libanon.
De ceder op de vlag staat voor de burgers van Libanon.

Hoewel de vlag zelf een ontwerp is van de Libanese politicus en zakenman Henri Philippe Pharaoun, gaat het symbool op de vlag al langer mee.
In 1913, toen Libanon dus nog onderdeel van het Ottomaanse Rijk was, voerden de Libanese Bond van Vooruitgang en de Administratieve Raad van het Libanongebergte voor eigen gebruik een witte vlag in, waarop we de ceder al tegenkomen. Deze vlag was in gebruik tot 1920.

Zoals we boven al zagen was Libanon tussen 1920 en 1943 een mandaatgebied van Frankrijk.
In aanloop naar deze politieke constructie ontwierp Naoum Mokarzel, president van de Libanese Renaissance-beweging, in mei 1919 een nieuwe Libanese vlag: de ceder werd op de witte baan van de Franse tricolore geplaatst. Deze vlag werd tussen 1920 en 1943 gebruikt, hoewel hij pas in 1926 officieel werd ingevoerd.

De vlag viel bij sommige christelijke groeperingen niet in goed aarde, zoals in de ten noorden van Beiroet gelegen districten Batroun en Keserwan, waar de witte vlag geprolongeerd werd.

Uiteraard diende er een nieuwe vlag te komen bij de onafhankelijkheid van Libanon in 1943.

Kort daarvoor werd de vlag zoals we haar nu kennen, voor het eerst getekend door parlementslid Henri Pharaon op bezoek in het huis van zijn collega Saeb Salam uit de Kamer van Afgevaardigden, in de Beiroetse wijk Mousaitbeh.

De vlag werd op 7 december 1943 aangenomen tijdens een bijeenkomst in het parlement, waar artikel 5 van de Libanese Grondwet werd gewijzigd.

De vlag werd tot nu toe nooit gestandaardiseerd en komt dus voor in verschillende varianten. De afbeelding hieronder laat zo’n variant zien, waarbij de ceder tweekleurig is afgebeeld en die tot 1995 veel werd gebruikt.
